Het vergeten peloton
Uit Het Belang van Limburg van Zaterdag en Zondag 9 april  2000

Koen DRIESSENS
40 jaar geleden kwamen 41militairen om bij crash in Kongo
                                      Gisteren werd in Rwanda de dood van de 10 Belgische para's herdacht. Zes jaar en een
                                      parlemenntaire onderzoekscommissie later zijn de kreten van de nabestaanden om recht nog
                                      niet verstomd. Dat was 40 jaar geleden anders. Behalve verdriet en rouw was er bij het
                                      Belgische publiek nauwelijks enige reactie na de dood van 41 militairen, van wie 36 miliatiren en
                                      zowat de helft Limburgers. De C 119 van het peloton uit Kleine Brogel crashte één dag na
                                      aankomst in Kongo, op 19 juli 1960, in volle onafhankelijkheidsstrijd. Enkele jaren later was het
                                      incident al door iedereen vergeten, behalve door hen die achterbleven. "In die tijd kwam je niet
                                      in opstand tegen vadertje staat." zeggen de nabestaanden.
                                      "Vandaag zou de mysterieuze dood (er werd gefluisterd dat het vliegtuig is neergeschoten) van 36 miliciens, die nergens om hadden gevraagd, en die niet eens een nochtans verplichte parachute droegen, een groot schandaal zijn. Toen wisten we echter niet beter."


                                             "Wel gedaan? Wel gevallen, ja"


                            Vier soldaten overleefden de klap. Eén van hen was Frans Van den Bossche (59), destijds soldaat-
                            milicien bij de 10de Jager Bommenwerpers Wing van Kleine Brogel, nu zelfstandig trucker op
                            rust:"Excuses? Vergoeding? Voor 10 frank hebben we 'n nieuwe, zo dachten ze over ons, kleine
                            garnalen. Na 2,5 jaar ziekenhuiszn, zonder soldij, stuurden ze me 'n diploma: 'Aan sdt-mil
                            Van den Bossche Frans, lid van de 3de Mars Kompagnie VVE Kongo 1960, zegt de 10sde Wing
                            met erkentelijkheid: wel gedaan.' 'Ha, wel gedaan, we waren net één dag in Kongo toen we
                            neerstortten. Wel gevallen, dat heb ik gedaan... Een kameraad die het met minder kleerscheuren
                            had overleefd, heeft zelfs nog zoijn resterende vier maanden dienst moeten uitdoen..."
Overlevende Frans Van den Bossche
probeert verbitterd te vergeten
Frans Van den Bossche moest ook nog vier maanden toen hij en andere miliciels van de Vliegveld Verdedigings eenheden (VVE) van Kleine Brogel en Brustem holderdebolder naar Kongo werden gestuurd. "We hadden niks te willen: als ge moet gaan, moet ge gaan, was het commentaar van onze oversten. Snel thuis nog wat gerief halen, een shot tegen tropische ziektes en hup. Ik keek helemaal niet uit  naar het avontuur. 't Was net alsof ik een voorgevoel had: pak thuis uw lief nog maar eens goed vast, zei ik m'n makkers."

Na aanlomst in Usumbura stapten 35 van hen over, voor de eerste van drie vluchten naar Goma, in een Flying Boxcar van het leger. "Een vliegende doodskist eerder." zegt Van den Bossche, "het ding rammelde aan alle kanten, maar wisten wij veel. zelfs toen één van de motoren uitviel, hadeen we niks in de gaten. Iedereen bleef rustig zitten toen de kapitein in allerijl bagage uitt het vliegtuig begon te gooien. Dat hoort erbij, dacht ik. Tot de crash op de Sake Masisi-berg."

Foltering


Na een paar weken in een Kongolees hospitaal werd Van den Bossche overgevlogen naar België. "Gelukkig was ik meer dood dan levend en heb ik daar niets van gemerkt. Ik heb sindsdien geen stap meer in een vliegtuig durven zetten. Ik durf niet eens meer een ladder op. Als er hier vliegtuigen overkomen, buk ik me automatisch. Ik heb nog steeds nachtmerries." hij bracht een jaar door in een Brussels ziekenhuis en moest daarna anderhalf jaar revalideren in Oostende. "De verzorging was goed, maar de behandeling verschrikkelijk. Die nonnen lieten zelfs koning Boudewijn, toen die op bezoek kwam, niet eens toe bij mij. Ik kreeg niet eens een spiegel om mezelf te bekijken. Ik was volledig verbrand, tot m'n tong toe. Maar ja, onkruid vergaat niet."

Bijna drie jaar zonder inkomen zat Frans. "Maar goed dat ik niet getrouwd was: mijn vrouw had al die tijd kunnen verhongeren." Na 'n half jaar thuis kon hij beginnen  rijden voor een garage en later zelfstandig. "Mijn werk was eigenlijk een foltering, gezien de wonden aan m'n been." De hinkende, maar kranige man laat z'n been zien. "Als ik er niet zo slecht aan toe was geweest, haden ze m'n been meteen geamputeerd."

Doofpot


Zijn ervaring en zijn lijden hebben zijn leven fel getekend. Zijn confrontatie met de dood heeft hem niet eens opgeleverd dat hij nu meer van het leven geniet: "Integendeel, ik ben verminkt, gehandicapt. Ik geneerde me zo over m'n lichaam dat ik nooit een vrouw heb durven benaderen." Ooit zag hij de luitenant terug die hen naar Kongo had bevolen, "en ik heb hem in zijn gezicht gezegd dat hij dit alles op zijn geweten heeft. Hoij bleef onaangedaan. OK, wij waren boerkes - in tegenstelling tot de laatste lichtingen miliciens, die slimmer waren dan hun oversten - maar dat wil niet zehhen dat ze ons mochten behandelen als beesten."

"Nu zou zoiets een schandaal zijn, toen werd er niety moeilijk over gedaan. Ik vind zelfs dat de hele zaak in de doofpot is gestopt. De mensen weten er ook niets meer over. Tja, ik val er ook niet bepaald de mensen mee lastig - ik heb 't er juist moeilijk mee erover te vertellen. In het begin heb ik wel van de daken willen schreeuwen wat me is overkomen. Maar ik had al gauw door dat ik met m'n kop tegen de muur liep. Tja, het is nu verleden tijd. Ik probeer het zoveel mogelijk te vergeten - zoek ook geen contact met andere overlevenden of nabestaanden. Ik ben diegene die er mee moet leren leven, niet de andere mensen. En dat ging me nu 40 jaar redelijk goed af. Ik tracht maar bezig te blijven, te werken; dat is beter dan hele dag zitten dubben."

                             "Er gaat geen dag voorbij of ik denk aan mijn zoon"

Houthalen - "Vliegtuig 20u15. Ongeveer 1 u. na opstijgen. Met mij gaat alles goed. zeer goed
zelfs. Ik ben van plan u meer nieuws te laten weten bij mijn aankomst op de basis. (...)
Ouders, broers, zusters, oma, familiegenoten en alle andere genoten - ik heb zo zeker
niemand vergeten - het beste!" Moeder Peters (nu 89) kreeg deze brief van haar zoon Georges
pas na zijn dood. "Er gaat geen dag voorbij of ik denk aan hem."  

Ook Georges Peters - de helft van een tweeling, met Georgette, en de 7de in een gezin van
11 kinderen - was nog maar net aan de slag als onderwijzer, toen hij zijn militaire dienst
moest doen en hij naar Kongo gestuurd werd. "We hadden kunnen zorgen dat hij niet
moest gaan, omdat ik verpleegster was in Leopoldsburg." zegt zijn zus Denise,
"maar Georges wou zijn makkers niet alleen laten gaan. Hij was ook graag in het leger."
"Natuurlijk had ik liever niet dat hij meeging," zegt zijn moeder, "het was de eerste keer dat hij vloog. Elk ander ongeval zou niet zo tragisch zijn: hij was jong, nog maar net aan het werk, en dan weg...." Nog na al die jaren vindt een traan zijn weg naar buiten.
Tegenover haar stoel in de woonkamer, waar moeder Peters sinds ze niet meer kan gaan, hele dagen zit, hangt het portret van Georges. Met de medaille van de koning. "Ja, voor de plechtigheid toen ze de jongens terugbrachten heeft men veel moeite gedaan.
Maar het kon me niet troosten. Zelfs een hand van de koning niet." De afhandeling van de zaak gebeurde volgens de familie correct: een half millioen van de verzekering van het vliegtuig, en sindsdien een driemaandelijks pensioen (nu 33.00 frank of € 818). "Men is die jongens toch niet vergeten." vindt Denise, "jaarlijks krijgen we een uitnodiging voor een herdenkingsmis voor verongelukte Luchtmacht-soldaten; ons ma krijgt zelfs elk jaar een verjaardagskaart. Maar bijstand niet. Gelukkig waren we een grote familie en hadden we steun aan elkaar."

                                                "Moeder is er aan gestorven"

Bocholt - "Raymond moest nog twee weken dienst doen en na de zomer zou hij vastbenoemd worden als onderwijzer in Hammont," zeggen zijn broers François en Jan. "Hij zag de opdracht als een avontuur; hij wou graag gaan - hij had tevoren
al 'ns gesolliciteerd voor 'n plaats als lesgever in Kongo. Maar die werd hem geweigerd omdat hij ooit de kroep had gehad. Vreemd toch: en nu moest hij mee..."

"'s middags hoorden we het nieuws op de radio; een half uur later kwamen militairen thuis langs,"
vertelt François Meuris. "Eerst stond hij niet op de dodenlijst. Later keerden ze terug: Raymond was er
wél bij." Jan Meuris: "Moeder, die er alleen voorstond met 7 kinderen, is er nooit van bekomen.
Drie jaar later is ze gestorven." Raymond was haar oogappel, de enige die had kunnen studeren.

"Het gezin zou een schadevergoeding van een half miljoen hebben gehad," zegt François, "maar veel
geld moet dat in die tijd ook niet echt geweest zijn: we hebben 't er nooit minder krap door gekregen.
We hadden nooit een boterham tekort, maar die was toch nooit dik belegd. Achteraf hoorden we
dat het leger ons had moeten onderhouden tot we volwassen waren: nooit iets van gemerkt."

De begrafennis werd verzorgd en betaald door het leger; Raymond Meuris kreeg eenn ereplaats op het
kerkhof van Kaulille, maar excuses of bijstand kwamen er nooit. En de rauwkrans was in het Frans.
"Nu zou zo'n drama een groot schandaal zijn; toen reageerden de mensen niet. De nabestaanden van de
vermoorde para's in Rwanda waren veel mondiger en verkregen daardoor een parlementair onderzoek; wij wisten niet beter.
" François kon evengoed zijn legerdienst gaan doen. "Ik niet," zegt Jan, "want een dode telde 'als twee broederdiensten'."

"Ik heb mijn oudere broer fel gemist." zegt François, "die me m'n eerste sigaret heeft leren roken, die me mee naar de harmonie trok.
Terwijl mijn oudste broer Marcel de rol van verantwoordelijke, strenge vader had, was Raymond de plezante, speelse 'vader'."

                                    "Het was niet meer dan een schijnvertoning"

Willebroek - Gerechtsdeurwaarder Guido Discart trekt zich het lot van Raymond Meuris, die hij goed had leren kennen tijdens hun opleiding tot sergeant, én dat van de andere omgekomen miliciens fel aan. "Er zou 'ns een volksvertegenwoordiger moeten opstaan die dat ook deed."

Na het Kongolese debacle heeft Discart, die in de tweede groep zat die aan het wachten was op het vliegtuig dat nooit terugkeerde, zijn oversten aangeklaagd. "Wegens hun gebrek aan respect voor de doden - ze wilden niet eens een mis houden voor hen - en het gebrek aan leiding: er heerste na het ongeval totale chaos. Wij zijn nog weken daar gehouden voor allerlei onnozele klusjes en aan ons lot overgelaten (we moesten zelf maar voor eten en onderdak zorgen) tot ze echt niet meer wisten wat ze met ons moesten aanvangen. Enkelen zijn toen gedegradeerd."

"Ik overweeg nu al jaren nog steeds de zaak ook politiek aan te klagen, maar heb er altijd vanaf gezien omdat ik weet dat geen enkele politicus daar z'n nek voor wil uitsteken en omdat het toch maar oude wonden  openrijt bij nabestaanden. Maar toch, als ik zie hoe - bijvoorbeeld bij Meuris - het leven van de nabestaanden overhoop is gegooid...Dan wil ik aanklagen dat men deze zaak zo heeft weggestoken: na de begrafenissen hoorde je er niets meer over. Het ergste vond ik nog dat we allemaal miliciens waren, die nergens om gevraagd hadden. Mijn diensttijd bijvoorbeeld zat er eigenlijk al op - ik had nog wat verlof en was met vakantie in Duitsland - toen ze me opriepen. Ik heb niet durven weigeren, omdat ik gerechtsdeurwaarder wilde worden en geen moeilijkheden wou. En dat voor een schijnvertoning: de Luchtmacht moest er in Kongo alleen maar bijzijn omdat de Land- en zeemacht er ook al waren..."
Koning Boudewijn geeft een posthume medaille aan Raymond Meuris.
Top
Copyright © 2014 by Nvvve-Anuuda   •   All Rights reserved   •