Soldaat Henri Vanstreels van Elen was op het Appèl van de dood
TERUG UIT DE HEL VAN SAKE-MASISI
uit HET BELANG VAN LIMBURG
in pagina gezet door Eric Van Heuverswyn
                                  HERINNERING AAN DE VLIEGTUIGRAMP IS HEM ALS EEN NACHTMERRIE BIJGEBLEVEN.

Korporaal Henri Vanstreels is voor enkele dagen met verlof bij zijn ouders te Elen; hij komt thuis van Sake-Masisi, waar hij het grote drama van zijn leven heeft beleefd.

Hij mag niet klagen - integendeel - want van de zentien Limburgers, die in de neergestorte Flying Boxcar zaten, is hij de enige die weer thuis kwam, en van de vier overlevenden van deze ramp de meest gave. Wel liep hij een snede op in de schedelhuid, brandwonden aan beide voorarmen en een diepe snede aan het rechterbeen, maar hij is op weg naar een volledig herstel en zal van deze ramp minder lidtekens in zijn lichaam dan in zijn geest meedragen.

Henri Vanstreels is er stil van geworden en moe verteld wat hij te Sake-Masisi heeft beleefd. Zijn verhaal is tragisch en zal pijn doen, maar tegelijkertijd ook, dierbaar zijn aan diegenen; wier man, zoon of broer ginder gebleven zijn.
De Tweede Mars Compagnie van Kleine Brogel klaar voor hun vertrek te Melsbroek.
De kartonnen dozen die men bemerkt, zijn de gevechtsrantsoenen van toen.
Op zondag 17 juli te 19 u., vertrokken met een DC 7 te Zaventem twee U.D.A.-pelotons van de basis Kleine-Brogel, onder leiding van enkele officieren. Na een vlucht zonder geschiedenis landde het toestel op de luchthaven van Algiers, waar een vijftal uren werd gewacht: het vliegtuig bleek wat overlast te zijn en iedereen moest op de weegschaal.

Rond 3u.30 maandagochtend werd de tweede etappe van de reis aangevat, van Algiers naar Fort Lamy (in het vroegere Frans Equatoriaal Afrika), en terwijl de DC 7 urenlang boven het eentonihe woestijnlandschap vloog, schreven velen een brief naar huis. Een brief zonder geschiedenis, want er was tot op het ogenblik niets gebeurd, die met de DC 7 weer naar Zaventem is gekomen en de familie heeft bereikt, toen het ongeval reeds gebeurd was.

Omstreeks het middaguur werd de tweede tussenlanding gemaakt te Fort Lamy, waar in een klein restaurant de soldatenrantsoenen werden aangesproken en een paar uren later vertrok de DC 7 opnieuw, naar zijn eindbestemming Usumbura, waar het vliegtuig zich aan de grond zette om 19u.45, toen de duisternis reeds was gevallen.

In het militair kamp van Usummbura, waar reeds andere soldaten en vluchtelingen waren verzameld, kregen ook de nieuw-
aangekomen van Kapitein Jongen te horen, dat iedereen zich moest gereed maken om naar Bunia te vertrekken. Er werd ingepakt en even later zaten de twee U.D.A.-pelotons van Kleine-Brogel op vrachtwagens, die hen naar het vliegveld, even buiten Usumbura, zouden brengen.

Het vliegveld lag verlaten. Er stoond een Flying Boxcar - het fatale toestel - te wachten, die echter slechts d ehelft van de
manschappen kon transporteren. De tweede en derde sektie van het eerste peloton en de eerste sektie van het tweede peloton, kregen bevel in te stappen, terwijl de drie andere sekties op het vliegveld de terugkeer van de flying Boxcar zouden afwachten om op hun beurt naar Bunia te worden gebracht. Even voor het middaguur lichtte het logge gevaarte zich van de stratbaan met aan boord,de bemanningsleden inbegrepen, vijfenveertig mensen, van wie er uiteindelijk maar vier zouden terugkeren.

henri Vanstreels zat links tegen de wand, op de vierde of vijfde plaats, met naast hem korporaal Jos Peeters van Martenslinde en sergeant Alfons Frederix van Wijchmaal. Er werd niet veel gesproken, omdat het geraas der motoren tot in de kajuit doordrong en omdat er niemand behoefte had aan gebabbel; Jos Peters was ingesluimerd, met het hoofd op de schouder van Vanstreels.

                                                                                             MOTOR UITGEVALLEN


Het kon even voor 14 u. zijn, toen één der bemanningsleden uit de cockpit de trappen naar de kajuit kwam afgedaald; hij maakte de kabel los over de kitzakken; die vooraan in de kajuit op elkaar gestapeld lagen en smeet een 15-tal kitzakken naar achter, waar zij door een soldaat ordelijk werden geschikt. Hij keerde dan op zijn stappen terug, maar even later was hij weer daar en smeet ook de overige kitzakken naar achter.

Sergeant Frederix, die naast Vanstreels zat, merkte plots door een der kleine raampjes dat de rechter motor was stilgevallen. "Die van u ligt stil", schertste hij tegen sergeant Raymond Meuris van Kaulille, die tegenover hem zat; Meuris nam het niet tragisch op en schertste terug: "Die van mij is moe".

Enkele ogenblikken later was het bemanningslid weer daar, begaf zich gejaagd naar achter in de kajuit, opende de deur en begon met kitzakken, munitie en zelfs medisch materiaal naar buiten te smijten. De soldaten bekeken elkaar, maar velen dachten in d ebuurt van Bunia gekomen te zijn en meenden dat die ontlasting tot het normaal verloop der dingen behoorde. Enkel Kapitein Jongen moet geweten hebben, wat er op til was; hij was het bemanningslid een handje gaan toesteken en had enkele ogenblikken met hem gesproken. Maar hij repte met geen woord over het dreigend gevaar, omdat het overigens totaal nutteloos was: er had niemand een valscherm bij.

                                                          "ALSOF HET VOORSTE DOOR HET ACHTERSTE MOEST GAAN..."


Plots - zo vertelt Henri Vanstreels - had ik de indruk, dat wij pijlsnel stegen, het toestel begon te schudden, het raakte vermoedelijk met de staart de grond en het was "alsof het voorste door het achterste moest gaan"...Het algemeen gehuil werd in een hevige slag gesmoord.

Het volgende ogenblik lag Vanstreels op de grond, met de veiligheidsgordel en een gedeelte van de stoel nog rond zich. Zijn haren brandden en hij doofde die en had meteen de handen vol bloed. Hij voelde de pijn van brandwonden op beide voorarmen en zag meteen, dat zijn rechter been erg toegetakeld was. Er kwam iemand in zijn richting gestrompeld; het was sergeant Frederix. Ook zijn uniform had vuur gevat en hij hield de handen voor het gelaat, om zich zoveel mogelijk te beschermen. Hij struikelde voor de voeten van Vanstreels, die het vuur doofde. Enkele meter verder stond soldaat De Paep van Vrasene als een brandende fakkel...; ook bij hem hielp Vanstreels het vuur doven. Soldaat Vandenbossche van St. Gillis Dendermonde zat tussen de wrakstukken, waar onophoudend munitie ontplofte. Hij riep om hulp, maar Vanstreels kon hem niet bereiken;; in een uiterste krachtsinspanning wist Vandenbossche zich uit  de wrakstukken te slepen.

Achter zich hoorde Vanstreels plots gekreun; hij zag een hand, die uit de wrakstukken stak en greep deze; zij liet hem niet meer los. Het was de hand van sergeant Jos Peters, die op zijn beurt door Vanstreels werd vrijgemaakt en, alhoewel hij brandwonden in het aangezicht had opgelopen, nog de kracht had om recht te staan.
kisten met het stoffelijk overschot worden één voor één uitgeladen.
                                                                                                DE EERSTE HULP

Overal lagen de wrakstukken van het verongelukte toestel en hier en daar likten kleine vlammen; rondom werd de horizon gevormd door de bergen van Kivu, tegen wier flanke kleine dorpen leunden.

Plots daagden de eerste negers op: zij hadden - zoals Vanstreels achteraf vernam - het toestel zien vallen en aan een hunner, die enkele woorden Frans sprak, kon iets worden gemaakt, dat er hulp nodig was. Angstig wachtte iedereen de reaktie van de inlanders af; op het bevel van een hunner werd een grote kring rond de wrakstukken gemaakt en wilde men met de evacuatie van de gewonden beginnen, maar...toen hadden de kleine vlammetjes de lopende benzine bereikt en - toen was er de hel!

De inlanders namen Jos Peters op en brachten hem weg; Vanstreels nam Vandenbossche onder de arm en sukkelde achterna in de richting, waarheen Peters was vertrokken; enkele meters verder moest hij echter de hulp van een inlander inroepen, omdat hem de kracht ontbrak.

Men sukkelde tot aan het dorp, dat in de omgeving lag; daar was soldaat Pattyn van Rumbeke reeds aangekomen. Na Peters en Vanstreels kwamen nog soldaat Van den Brande...van Borgerhout, wiens been verbrijzeld was, en soldaat De Paep, met zware brandwonden over het ganse bovenlijf.

Alle gewonden werd ein een donkere hut gebracht, waar de inlanders zich rond hen verdrongen en meewarig met het hoofd schudden. Men kan niet zeggen, dat zij onmenselijk zijn geweest.... De dorst kwelde en de gewonden vroegen om  drinken; in een halve kokosnoot werd stinkend water gebracht, maar...het was water. een der negers stak een sigaret aan en liet ieder om beurt trekken.

Men vroeg naar een dokter, maar de neger die frans sprak zei, dat zij arm waren en dat er geen dokter was. Zo wachtte men anderhalf uur, terwiojl boven de rampplaats een vliegtuig kwam cirkelen, vermoedelijk op zoek naar het wrak. Vanstreels kon niet meer recht staan; Frederix zei: "Zoudden wij ons zelf niet wat verzorgen".

Buiten de hut lagen op een rij nog andere lichamen, met aan het hoofd onderluitenant Meulemans die reeds de geest had gegeven - en naast hem soldaat Lemmens van Binkom, die rood verbrand was.

Toen daagd eeindelijk een blanke op; hij schudde het hoofd, zei iet tegen de negers en vertrok weer onmiddellijk. Drie kwartier later kwam er een Pater, vergezeld van een jongen en een meisje, en dienden allen de HH. Sakramenten toe.

Even nadien verscheen een drietal blanken per auto; zij gaven de gewonden een borrel en vroegen of zij naar het ziekenhuis konden gebracht worden. Op geïmproviseerde draagbaren of anders werden alle gewonden tot boven op de steile berg gebracht, waar de auto's te wachten stonden. Vanstreels zat achter in één der auto's, met naast zich Lemmens, wiens hoofd op zijn schoot rustte; naast de voerder zat adjudant Jacques van Evere, lid van de bemanning, die met het hoofd tegen de ruit rustte.

Het ging zeer langzaam over een hobbelige weg, die liep tussen een bergflank en een diepe ravijn. De weg zo smal, dat, wanneer er een tegenligger was, de koetswerken van de auto's tegen elkaar schuurden, maar er werd eenvoudig niet naar gekeken. Eindelijk, na
een twintigtal kilometer, bereikte men de grote baan en toen ging de tocht tegen 120 per uur naar het ziekenhuis van Goma.
Onderweg werd nog een slapende tijger overreden en Vanstreels dacht, dat na de ramp met het vliegtuig, ook nog een ongeval met de
auto zou volgen, maar twee uren later was men in Goma.
Geïmproviseerde draagberries worden gebruikt om de stoffelijke overschotten van de slachtoffers weg te brengen.
                                                                                         TERUG NAAR USUMBURA

In het ziekenhuis van Goma was er de ganse nacht een drukte van dokters en verpleegtsers, die hun werk hadden aan de gewonden van Sake-Masisi; met hoevelen zij te Goma zijn toegekomen, weet Vanstreels niet, vermoedelijk met een tiental. Hij bleef een tijdje in gezeldschap van Lemmens, die alleen nog kreeunde van de pijn en in het zieknhuis de geest gaf.

's Anderendaags waren zij nog met acht, die per ambulantiewagen naar het vliegveld werden gebracht om met een militair toestel naar Usumbura te worden getransporteerd: adjudant Jacques van de bemanning, sergeant Frederix, korporaal Peters en Vanstreels, soldaten Vandenbossche, Pattyn, Van den Brande en De Paep. Even na hun aankomst te Uusumbura stierven Jacques, Frederix en De Paep; zij hadden allen zware brandwonden opgelopen. De kalender was woensdag 20 juli.

In het zieknhuis van Usumbura werden de gewonden op kamers met twee beden gebracht en deelden Vanstreels en Peters dezelfde kamer. Met Jef Peters ging het maar stil. Hij had voornamelijk brandwonden aan het hoofd opgelopen, maar hij kon nog zien wat rondom hem gebeurde en bleef bij bewustzijn. Wanneer Vanstreels "Jos!" riep, wende Jos Peters het hoofd. En wanneer Vanstreels hem vroeg: "Kent ge mij nog?", antwoordde Jos: "Vanstreelske..." Jos reageerde op ieder woord en iedere vraag aan hem gericht.
Persoonlijk hebben wij Jos Peters als vriend gekend en van hem hebben wij onthouden, dat hij geen enkel beroep op hem
onbeantwoord liet. Die gedragslijn, die van hem zo'n prachtkerel maakte, heeft hij tot aan zijn schone dood volgehouden...

                                                                                             VIER OVERLEVENDEN

Zaterdagnamiddag rond 2 u. begon Jos te woelen. Soldaat Geboers van de U.D.A. van Kleine Brogel, die met het tweede transport naar Bunia had moeten vertrekken en alzo aan de ramp ontsnapt was, hield de wacht in de kamer. "Kijk een naar Jos", zei Vanstreels tegen hem. Er werd een verpleegster bijgeroepen, die op haar beurt een vijftal dokters ter plaatse riep. Zij kwamen na onderzoek tot de vaststelling, dat Peters ook inwendig de keel verbrand had. Vanstreels werd toen van de kamer verwijderd. Achteraf heeft hij vernomen, dat men door heelkundig ingrijpen getracht heeft Peters het leven te redden, maar het is te vergeefs geweest. In de nacht van zaterdag op zondag ging ook Peters heen...

Met vier zijn zij ten slotte naar huis gekomen: Vandenbossche, Van Den Brande, Pattyn en Vanstreels, die van deze vier overlevenden de meest gave is, maar de naam Sake-Masisi als een nactmerrie in zijn leven zal meedragen.

Wij weten het: het verhaal dat hij ons vertelde is tragisch, vooral voor hen, die zijn achtergebleven. Maar het moet ten slotte ook dierbaar zijn, omdat het de laatste uren betreft van mensen, van wie velen onzer gehouden hebben.

Troostwoorden helpen niet, enkel de hoop, dat de hemelse vergoeding zal zijn weggelegd voor hen, die hun leven offeren voor hun medemens.
L. BRIERS
Top
Copyright © 2014 by Nvvve-Anuuda   •   All Rights reserved   •